Mossels
Wanneer mossels in een pannetje of op een bord op tafel worden gezet, is er al veel werk verzet. Het begint allemaal met mosselzaad. Dat is de natuurlijke grondstof. De jaarlijkse voortplanting vindt plaats in april en mei. De mossellarven zwemmen eerst vrij rond en hechten zich daarna als jonge mossel aan een geschikt object. Door de stroming komen veel mossels bijeen. Die mossels voegen zich samen als één groot tapijt over de bodem van het water. Zaadval vindt plaats in de Waddenzee en de Zeeuwse wateren. Het mosselzaad wordt met zogenaamde korren opgevist en op speciale plaatsen uitgezaaid. Op deze plaatsen groeit het mosselzaad uit tot een half-was-mossel van 4 à 5 centimeter.
Als tussenstation worden de mossels opgevist en uitgezet op planktonrijke percelen. Na ongeveer twee jaar worden de mossels opnieuw opgevist, ze zijn dan 6 à 7 centimeter groot. Op dat moment is de mossel geschikt om te consumeren.
Bij het opvissen komt er vaak zand of slib in de mosselschelp. Om de schelpen weer schoon te krijgen worden de mossels naar beschutte plaatsen in de Oosterschelde gebracht: ‘verwaterplaatsen’. Hier kunnen ze volledig tot rust komen en zich ontdoen van zand en slib. Als de mossels voor de laatste keer opgevist worden blijft er nog een klein beetje zand achter in de schelp. Dat zand verdwijnt wanneer de mossels in de handel komen en in bassins ‘naverwateren’. Daarna worden ze schoongespoten, verpakt in jute zakken en rijdt de koelwagen voor om de mossels te verspreiden.